Ik zag haar net te laat.
Het drong niet helemaal tot mij door.
Maar had ik haar gedag moeten zeggen?
Ik ken haar nauwelijks.
Misschien één keer gesproken.
Nou vooruit.
Laat het twee keer zijn geweest.
Maar kennen doen we elkaar niet.
Daar voelen we ook de behoefte niet toe.
Daar ga ik dan maar even voor het gemak vanuit.
Ik kan het mij niet voorstellen.
Zij is niet met mij bezig.
En ik niet met haar.
Ik geloof dat ze aan dansen doet.
Dat staat mij dan nog bij.
Daar ging het toen over.
En ze weet dat ik schrijf.
Want dat zei ze toen.
Ik hing geloof ik aan de bar.
En zij kwam wat bestellen.
Zo was het ja.
Ik meen dat ik mij iets liet ontvallen.
Iets over d’r haar.
Goh, wat zit je haar leuk.
Zoiets zal ik wel gezegd hebben.
Ik ben vergeten of ze daarop in is gegaan.
Zal wel niet.
Wel deed ze d’r haar even goed.
Ze fatsoeneerde het.
Dat is mij bijgebleven.
Maar kennen.
Wat is kennen?
Die twee woorden die wij gewisseld hebben.
En moet je dan gedag zeggen.
Het zijn niet echt levensvragen.
Ik vroeg het mij gewoon af.
Alleen ik was net te laat.