Ik kan haar bellen.
Maar dat durf ik niet goed.
Hoi, eh …
Ik vroeg mij af of …
En dan sla ik hoogstwaarschijnlijk dicht.
Hoewel.
Vaak gaat het vanzelf.
Je belt.
Drinkt koffie.
En woont samen.
Dat wilde ik nu eens voorkomen.
Ik wil haar eigenlijk gewoon tegen het lijf lopen.
Dan een praatje maken.
Over het weer voor mijn part.
Wat een wind hè.
Ja, wat een wind.
En haar dan aankijken.
Twijfels komen.
Twijfels gaan.
Oud zeer speelt op.
Bang om weer tegen dezelfde dingen aan te lopen.
Joh, doe het.
Zegt een stem in mij.
Wat kan jou het schelen.
Ik haat die stem.
Hij maakt mij onzeker.
Maar ik wil zo graag.
Ergens.
Jezelf openstellen valt nog niet mee.
Kwetsbaar durven zijn.
Joh, stel je niet zo aan!
Je bent toch geen klein kind.
Ik heb het vaak gehoord.
Dingen moeten doen tegen mijn zin.
Geen erge dingen.
In andermans ogen.
Maar wel in die van mij.
De gevoelige ik.
Die twijfelt aan alles.
En nog het meeste aan zichzelf.
Nooit meer over een nacht ijs.
Ik ben er al te vaak doorheen gezakt.