Er reed een brommer over de Parralelweg.
Onder de Bekinkbaan door.
Het echode lekker.
Die knalpijp van ‘m.
Ik werd er als het ware wakker door.
Ik ontwaakte uit een droom.
Gedachtenspinsels waar ik in verzeild was geraakt.
Die een loopje met mij hadden genomen.
Ik was er gewoon even niet bij.
Dat heb ik altijd daarzo.
Onder dat viaduct.
Je kan daar zo heerlijk wegdromen.
Niks of niemand die je daar stoort.
Je wordt er aan je lot overgelaten.
Je bestaat daar niet.
Je gaat er op in het geheel.
In plaats van een mens ben je daar een gedaante.
Een schim.
Iemand die je gezien dacht te hebben.
Maar het daarna alweer vergeten is.
Zag ik jou nou onder het viaduct?
Nee joh, dat was ik niet.
Ik kom daar nooit.
Je kan het gerust ontkennen.
Iedereen zal je geloven.
Je hebt daar niks te zoeken.
Dus dat nemen ze zomaar aan.
Maar goed, ik ben daar dus graag.
Bij die betonnen kollossen.
Die dikke pilaren.
Met reclame erop die loslaat.
Die tochtige plek.
Waar het verkeer van alle kanten komt.
Boven je.
Naast je.
En jij staat er maar.
In gedachten verzonken.
Er met je aandacht niet bij.
Denkt men.
Een wezenloze.
Die schrok van een knalpijp.
Onder de Bekinkbaan.