Ik heb een puist boven mijn oog.
Die komt af en toe om de hoek kijken.
Zo van hallo, hier ben ik weer.
Hij is zo groot als een knikker.
Niet te missen dus.
Voor mijn medemens.
Laat staan voor mij.
Helpen kan ik het niet.
Ik heb er geen invloed op.
Je wordt wakker en hij zit er.
Verrek, denk je.
Daar is ie weer.
Moet dat nu?
Vaak heb je iets die week.
Want zolang blijft ie zitten.
Hij neemt de tijd.
Hij houdt geen rekening met jouw planning.
Nou schaam ik mij er ook niet voor.
Iedereen heeft weleens een puist.
Bij de een is ie alleen wat groter dan bij de ander.
Dat dan wel.
Bij mij spant ie de kroon.
Je ziet eerst die puist.
En dan pas mij.
Hoi puist.
Oh, ben jij er ook?
Ik had je niet gezien.
Of ze zeggen niks.
Maar je ziet ze wel kijken.
En dan weet je al genoeg.
Je ziet ze terugdeinzen.
Eerst die afschuw op hun gezicht.
Dan die lach.
Die ze proberen te onderdrukken.
Je kan er maar beter over praten.
Het ter sprake brengen.
Dat schept lucht.
Maak het bespreekbaar.
Iedereen zal het herkennen.
Je bent vast niet de enige.
Je staat niet alleen.
Begin er gewoon eens over.
Joh, hoe zit dat bij jou?
Heb jij er ook weleens last van?
Je zal zien.
Je maakt wat los.
En het wordt al gauw normaal.
Praten over een puist.
Alleen die van mij.
Die is zo groot.
Zo groot als een knikker.
Een oliebonk.
Daar hebben ze volgend jaar nog over.
