Ik keek sip.
Dat zei ze.
Zo kijk ik wel vaker.
Dat zei ik.
Ik verontschuldigde me.
Is er niks, zei ze weer.
Nee hoor, ik was in gedachte.
Oh, zei ze.
Ik zei niet wat ik dacht.
Ik zou het eerlijk gezegd ook niet eens meer weten?
Ik keek sip ja.
Maar dat kijk ik vaker.
Ik zie flarden voor me.
Van wat ik had kunnen denken.
Oppervlakkige dingen.
Randzaken.
Heb ik het gas uit gedaan?
Ook geen kleinigheid natuurlijk.
Nee, dat had ik.
Dat is routine.
Die schuld bij de belasting?
Die was te overzien.
Dus daar zou ik ook niet over in hebben gezeten.
Wat dacht ik dan.
Aan haar misschien?
Of aan een van de.
Dat ik terugkeek?
Borsten.
Billen.
Ledematen.
Dat zou wel eens kunnen.
Dat ik daar aan dacht.
Maar dan zou ik toch wat vrolijker hebben moeten kijken?
Ik zou het echt niet meer weten?
Soms kijk ik gewoon zo.
Die blik.
Ik ken ‘m van mezelf.
Daar word je niet blij van.
Ik weet het.
Mensen gaan vragen stellen.
Is er wat?
Nee, er is niks.
Zeg ik dan.
Of ik moet het vergeten zijn?