Hij keek alsof ie de mop niet begreep.
Spuit elf.
Z’n mond hing open.
Die blik.
Ik werd er moedeloos van.
Je zal er maar mee opgescheept zitten.
Hij is getrouwd.
Toevallig weet ik dat.
Maar hoe zal dat thuis gaan dan?
Z’n vrouw die alles moet herhalen natuurlijk.
Schat!
Hij geeft geen sjoege.
Schat!!
Zei je wat?
Ik zie ’m omkijken vanuit z’n stoel.
Hij zat net in een serie.
Wat zei je, lieverd.
Want dat zegt ie dan wel.
Het is geen kwaaie.
Dat hoor je mij ook niet zeggen.
Het is geen onaardige kerel.
Zal ’t erop aankomen dan staat ie nog z’n mannetje ook.
Met handje drukken zal ik ongetwijfeld verliezen.
Maar dat kijken van ‘m.
Alsof hij slaap had.
Tegen de zon inkeek.
Moe was.
En waarvan?
Vraag jij het ‘m maar?
Ik zou het niet weten.
Hij leek aan het eind van z’n latijn.
En hij had nog een heel leven voor de boeg.
Ik geef het je te doen.
De moed zakte in mijn schoenen.