Wil je alles onbeperkt kunnen lezen? Ik zeg doen!

Het kwam zomaar bij mij op.
Een herinnering.
Aan een camping.
Ik werkte er.
Deed daar van alles.
Ik was tuinman.
Controleerde kaartjes.
En speelde badmeester.
‘s Avonds zat ik er in de kantine.
’s Nachts ook.
En soms ’s ochtends nog.
Dan zakte ik door met een Duitser.
Of een Belg.
Maar vaak ook met de vaste standplaatshouders.
Die het hele jaar door op die camping woonden.
Dat was een wereldje op zich.
Een kliek.
Het duurde even voordat je daar tussenkwam.
Dat je erbij hoorde.
Daarvoor moest je eerst door de keuring.
Dat noemden ze niet zo.
Maar dat maakte ik ervan.
Je werd aangekeken.
Er werd op je gelet.
En je moest wat te melden hebben.
Soort film uit het wilde westen.
Waar je dan in een keer onderdeel van was.
Je moest goed op je tellen passen.
Dat weet ik nog.
Niet iets ingewikkelds zeggen.
Wat moeilijk lag.
Dat moest je achterwege laten.
Iets gevoeligs mocht dan weer wel.
Dus dan vroeg ik vaak een nummertje aan.
Draai even wat van Demis Roussos, zei ik dan.
En dan had ik ze.
Dan kwamen ze los.
Zonder dat ze dat zelf door hadden.
Dan kwam er een gesprek op gang.
Waar ik dan in betrokken werd.
Niet overdreven.
Maar ik mocht ook mijn zegje doen.
Dat was vaak alleen maar inkoppen.
Reageren op wat hun hadden gezegd.
Daarmee kon je scoren.
En zo rolde je er dan in.
Zat je in het circuit.
En had je niks te duchten.
Tot dat er is een keer een Griek kwam.
Dat was hij niet.
Maar ook hij deed graag alsof.
Kroop ook in een rol.
Alleen dat nam hij heel ernstig.
Iedereen bleek hem te kennen.
Hij had gezeten voor moord.
En was net vrij.
Daar was niks aan gelogen.
Dat voelde je als vanzelf.
Hij droeg een ooglapje.
Praatte Engels met een Grieks accent.
En vroeg wie ik was.
Wat ik hier kwam doen.
Ik kon maar het beste eerlijk zijn.
Tijd om te improviseren was er niet.
Ik zei dat ik tuinman was.
Soms badmeester.
En dat ik kaartjes controleerde.
Het enige wat hij nu deed was mij aankijken.
Hij zei niks.
Hij zweeg.
Wenkte op een gegeven moment de barman.
Die op zijn beurt een stapel borden bracht.
En daar gingen ze.
Een voor een over zijn schouder.
Tegen de muur spatten ze uiteen.
Kijk, zei hij.
Daar word ik nou gelukkig van.
Vliegende schotels.