Ik was een man die keek tot hij wat zag.
Ik was mij er terdege van bewust.
Van wat ik aan het doen was.
Iets stiekems.
Wat je normaal gesproken nooit deelt.
Hoogstens tegen een vriend zeg je dat.
En dan moet het wel een goeie vriend zijn.
Waarvan je weet dat hij dat waarschijnlijk ook wel doet.
Hij hangt het ook niet aan de grote klok.
Maar met mij zal hij het wel delen.
Denk ik dan.
Mocht het ooit eens ter sprake komen.
Het is niet iets waar je mee te koop loopt.
Je begint er niet zomaar over.
Dat je dat dan doet.
Op onbewaakte ogenblikken.
Dat je kijkt en er wat bij bedenkt.
Terwijl er niks gebeurt.
Maar alleen het idee al.
Dat er wat kan gebeuren.
Dat die mogelijkheid er is.
Dat ze ineens die kamer komt binnenlopen.
Waar dat licht brandt.
En waar je dan toch zeker al vijf minuten naar staat te kijken.
Van een afstandje.
Zonder dat iemand je ziet.
In het donker vaak.
Je kan een speld horen vallen.
Jij in je eentje.
Die wat in zijn schild voert.
Heimelijke gedachtes die je dan ervaart.
Die je op dat moment niet kan delen.
Waar je ergens ook wel om moet lachen.
Alsof je in een schouwburg zit.
In de bovenste ring.
Met een verrekijkertje.
Starend naar een lichtje op het podium.
Elk moment kan er iets gebeuren.
Maar er gebeurt niet veel.
Meestal.
Of het moet die ene keer zijn geweest.
Toen ik weer eens keek.
En ik die vrouw de kamer in zag lopen.
Ze stond verder nergens bij stil.
Waarom zou ze ook.
Wist zij veel.
Ze ging even de was doen.
Waande zich onbespied.
En liet mij voor joker staan.