Ik zag je lopen.
Zo had je er nu uit gezien.
Verbitterd.
Er de tering in.
Nog steeds.
Alle rechtszaken waren weliswaar achter de rug.
En je had geen gelijk gekregen.
Je was naar een andere stad verhuisd.
En had daar je leven opnieuw opgebouwd.
Maar ’t bleef aan je knagen.
En dat was je aan te zien.
Ik vroeg mij af of je er ook nog weleens aan dacht?
Aan het mes.
Dat bloed op de muur.
De politie.
Ik in de cel.
Jij schreeuwen.
Weet je nog?
Goh, wat zaten wij er doorheen.
Daarna die scheiding.
Die zigeuner die je aan de haak sloeg.
Wat een nietsnut was dat zeg!
En kort daarna vonden ze je.
Er was niks meer aan te doen.
Ik zag je lopen.
Je was het niet.
Uiteraard niet.
Maar je had er alle schijn van.