Laat ik ‘m maar gedag zeggen.
Er was wat voorgevallen.
Een onenigheid.
Niet iets om over naar huis te schrijven.
Dus ik zag hem.
En ik zwaaide.
Hij zwaaide terug.
Zij het wat ongemakkelijk.
En bij mij ging het ook niet van een leien dakje.
We haperden alle twee.
Mijn buurman en ik.
Misschien voelden we ons schuldig.
Over het voorval.
Hij was ergens over begonnen.
En dat zinde mij niet.
Ik zei daar wat van.
En hij reageerde.
Nou kan ik ‘m hebben.
Die buurman van me.
Hij is niet zo groot.
Ik ben groter.
Maar wat heb je eraan.
Al die rompslomp.
Gedoe om niks.
Want laten we eerlijk zijn.
Het leven is soms een groot misverstand.
De een wil dit.
De ander dat.
Maar uiteindelijk wil je allebei hetzelfde.
Rust aan je kop.
Wanneer ze vragen hoe het gaat.
Dat je dan kan zeggen, z’n gangetje.
Dat is wat ieder mens wil toch?
In zekere zin.
Dus we gaven elkaar een hand.
Bij het passeren.
En we hadden het nergens meer over.
Hij sloeg mij zelfs op mijn schouder.
Kameraadschappelijk.
Zo van, je bent mijn vriend.
Nou vond ik dat dan net even teveel van het goeie.
Hij is gewoon mijn buurman.
En daar wou ik het graag bij laten.