Hoewel ik zelf ook alleen eet.
Bijna dagelijks.
Zag ik een man ook alleen zitten.
Hij zat aan een tafel.
Een wat sjiekere dan ik heb.
Met kaarslicht en zo.
Om het wat echter te doen laten lijken.
Volgens mij wenkte hij steeds de ober.
Die hij dan vervolgens zelf was.
Ik zag hem naar de keuken toe sjokken.
Met z’n goeie gedrag.
En dan kwam hij terug met de volgende gang.
Ik zag hem zijn servet voordoen.
Voorzichtig nam hij kleine hapjes.
Op een zeker moment keek hij wat geïrriteerd.
Mogelijk vroeg hij zich af waar de wijn bleef?
De wijn die voor zijn neus op tafel stond.
De fles moest alleen nog ontkurkt worden.
Weer stond hij op.
Ditmaal om een kurkentrekker te zoeken.
Hij trok laadjes open.
Waar had hij dat ding in godsnaam gelaten?
Het gooide zijn hele programma door de war.
Zijn avondje uit.
Maar gelukkig, hij vond ‘m.
Hij ontkurkte de fles en schonk een glas wijn in.
Nam een slok en keek bitter.
Hij proostte.
Op z’n leven.
En vroeg voor de vorm nog of alles naar wens was geweest.
Maar hij moest het antwoord schuldig blijven.