Gisteren was ik zomaar vrolijk.
Het begon bij mijn buurman.
Ik zei ‘m gedag en vroeg hoe het ging.
Het ging goed, zei hij.
Hij was vrij.
Altijd op maandag.
Ik ook, zei ik.
Zolang als ik mij kan herinneren.
Soms doe ik dan een bakkie ergens.
Of ik rommel wat in huis.
Geen haast in ieder geval.
Geen dingen die moeten.
Nee, hij ook.
Hij deed ook kalm aan.
En je moeder, vroeg ik.
Is je moeder al verhuisd?
Nee, dat ging niet door, zei hij.
Er is iemand anders ingetrokken.
Ah, jammer zei ik.
Had lekker geweest.
Dat hoekhuis.
Een beetje privacy had ze dan gehad.
Ja, zei mijn buurman.
Zo stonden we een beetje.
Hij met z’n plastic tasje.
En ik met mijn handen in m’n zak.
Aan het praten over dingen die speelden.
Geen grote dingen.
Randzaken.
Het weer kwam ook aan bod.
Dat het lekker weer was.
En toen waren we min of meer uitgepraat.
Zei ik dat ik ging.
En hij ging ook.
Hij naar huis.
En ik de stad in.
Zonder doel.
Maar wel vrolijk.
Zomaar opeens.
Zonder aanleiding.