Hij is dood.
En hij ook.
Twee maten.
De een aan ouderdom.
De ander aan corona.
Raar idee eigenlijk.
Dat ze er niet meer zijn.
Ik heb wat met ze afgeouwehoerd.
Elke nacht wel, zo’n beetje.
En waar ging ’t over.
Vrouwen, meestal.
Op ’t ordinaire af, soms.
Alles werd besproken.
Gedeeld.
Vrienden waren we niet.
Kennissen, dat meer.
Wanneer we overdag afspraken.
Kwamen we niet opdagen.
Bang om onszelf bloot te geven.
Terwijl we daar ’s nachts geen moeite mee hadden.
Ja, is goed.
Ik help je wel effe.
En dan stond je daar.
Te wachten tot je een ons woog.
Maar de week daarop was het jouw beurt.
Had jij iets beloofd.
Wat je niet waar kon maken.
En stond je weer quitte.
Zo werkte ‘t.
Een ongeschreven regel.
Afspraken kwam je per definitie niet na.
Uitzonderingen daargelaten.
Wanneer er wat te zuipen viel.
Dan was je stipt op tijd.
Maar zodra ’t licht werd.
De meeste mensen al op kantoor zaten.
Wist je niet hoe snel je je uit de voeten moest maken.
We sliepen een gat in de dag.
Werden wakker vol berouw.
En de zon deed pijn aan onze ogen.